Alles komt goed, schatje

‘De laatste les!’, lees ik in mijn agenda. Mét uitroepteken; je moet namelijk iets meenemen. Iets wat je altijd zal blijven herinneren aan de gehele achtweekse training Mindfulness. Ik denk dat ik daar nog heel lang over moet nadenken, maar als mijn oog dan valt op een ansichtkaart, zoals dat wel een paar keer per dag gebeurt, weet ik het ineens.… Lees verder

Trouwboek

Trouwboek

All eyes on you! Voor bruidsparen flitst de trouwdag als een seconde voorbij. De hele dag word je als stel overdonderd. Lovedrunk vanwege alle ervaringen, vergeet je al gauw de kleine, maar waardevolle momenten. Hoe mooi is het om die herinneringen later te herbeleven, door middel van foto’s én teksten in een eigen boek?

Trouwboek is een persoonlijke vastlegging van jullie complete liefdesverhaal in een prachtige bundel, waar je later nog vaak met een trots gevoel doorheen bladert. 

Lijkt dit jullie wat? Neem een kijkje op de website van Trouwboek of blader direct door het inkijkexemplaar van;


Tap on my dancing shoes

Zou ik ze nog hebben?, vraag ik me af wanneer de vlizotrap omlaag dendert. Voorzichtig loop ik de trap op, pak ik de eerste tas die ik zie staan en ja hoor, van alles vis ik eruit: balletpakjes, kniebeschermers en twee zwarte vodjes – mijn dansschoentjes.
Jarenlang schoof ik ze drie keer per week aan mijn voeten en dat is te zien, het leer is versleten en de gaten zitten erin. Toch denk ik dat ik er, na dertien jaar(!), nog prima een pirouette op kan draaien. De zolen en de veters zijn intact.

Ik stopte met klassiek-, modern- en jazzballet, toen ik zeventien jaar oud was; een puber. Een puber die moest dansen tijdens het stadsfeest. Buiten op het grote podium, gekleed in een crop top, netpanty en hotpants. Verschrikkelijk vond ik dat. Vooral toen ik uit mijn ooghoeken mijn vrienden en vriendje zag, die heel lief kwamen kijken. 
Schamen. Dus ik stopte ermee, al vond ik dansen tussen vier muren of voor onbekend publiek wel erg leuk.

Minder leuk vind ik de sportschool. Sterker nog, ik haat de sportschool. Dus toen ik een paar weken geleden nadacht over enige vorm van beweging, kwam ik toch weer uit bij dansen. En wel rock-’n-roll dansen.
YES! Back to 1950-60. 

Perfecte timing, want er start een beginnerscursus bij Dansinstituut Wensink in Arnhem. Ik schrijf me in voor een proefles. Met wie ik kom? Alleen. Gelukkig is dat een keuze-optie. Mmh, denk ik. Maar hoe gaat dat dan? Word ik dan daar gekoppeld? Moet ik zelf op zoek gaan naar een partner? Nee, wie wil dat nou. Ik zou het op Facebook kunnen plaatsen onder het mom #DTV, maar het hele probleem is: dat durf ik helemaal niet!

Wat ik aanmoet, mail ik Wensink. Laagjes en gladde zolen. Vandaar dat ik die schoentjes maar van de zolder haal. Ter voorbereiding bekijk ik ook nog een paar filmpjes, waarvan ik schrik. Dit is veel te moeilijk! Hele snelle pasjes en maar gooien met die vrouwen. Wat heb ik mezelf nou weer op de hals gehaald? ‘Rustig meisje’, kalmeert moeders mij en benadrukt dat het gaat om een beginnerscursus en dat we nu kijken naar de wereldtop. 
Oja.

Dus ik kom, trots met mijn oude dansschoentjes in mijn tas, aan bij het prachtige negentiende eeuwse pand, waar al anderhalve eeuw lang gestijldanst wordt. Dubbele nostalgie.
“Rock-’n-roll is schuren en beesten”, zegt Wensink later terwijl hij de muziek opzet: Eddie Cochran – Summertime Blues.
Ahhh.. thuiskomen. 

We doen hem na. Tappen. Tap tap, tap tap, tap tap, tap tap. Niks schuren en beesten: tappen zul je. Rechts-rechts, links-links. En daar komt later één pasje naar achter bij. Je mag er ook bij klappen. Hoewel ik effe met mijn heupen wil schudden wat uit den boze is, ‘want dan wordt het salsa’, begin ik het tappen toch steeds leuker te vinden. Het spiegelbeeld oogt zó kneuterig: het beesten anno jaren vijftig, totdat Elvis er een pittig sausje overheen goot.

We mogen het tapdansen met een partner uitproberen en voor ik het weet staat iedereen tegenover elkaar. Ik grijp – natuurlijk weer – met mijn handen in de lucht en oefen maar met mijn onzichtbare John Travolta. Totdat Wensink ze vastpakt. “Er hadden zich wat solomannen opgegeven, maar die hebben zich afgemeld vanwege de regen”, vertelt hij, terwijl we samen rock-‘n-roll dansen (als je het al zo mag noemen). En vervolgens: “Nou, daar wil je je toch ook niet eens door laten leiden!” Nou, inderdaad. Sukkels.

Welkom terug in 20-fucking-19.

Appeltaart

De bel. Die verschrikkelijk luide ouderwetse ‘TRINGGGG’-bel, waar ik nooit aan zal wennen. Mijn gedachte: de buurjongen, Jehova’s of de pakketbezorger.
Drie keer mis. Ik tref een guitige, bevlogen, maar bovenal goedlachse man.
Met een appel in zijn hand. “Zin in appels?”, valt hij met de deur in huis.”Hier”, zegt-ie terwijl hij de vrucht doormidden breekt en aanreikt, “proef maar.” En voordat ik het zelf door heb, kauw ik op het zoetsappige stukje fruit. Lekker hoor.

Achteraf denk ik, tricky hoor, dat jij dat zomaar aanneemt van een vreemd persoon, na het zien van Disneys classic Sneeuwwitje.

Deze man wil maar één ding: verkopen. En dat gaat ‘m goed af. Hij heeft de zogeheten gunfactor. Of ik niet een kist wil hebben, als in kopen. Maar als ik een glimp werp op zijn bestelbusje, dat uitpuilt van de kisten appels, zie ik direct dat een kist vol, te veel is.
Mag het een onsje minder, denk ik. En dat heeft hij door. “An apple a day..!”, begint hij. Da’s waar.. keeps the doctor away. En hij reikt mij de andere helft van de appel aan.

“Een halve kist kan natuurlijk ook”, zegt de appelman wanneer hij wegloopt om er één uit zijn busje te halen. “Nou”, antwoord ik, “ik dacht meer aan een zakje vol.” Dat is ook goed, al denkt hij in veel grotere porties. “Pak maar een emmer”, zegt hij dan, die hij vervolgens helemaal vol legt met wel dertig – eerlijk – mooie appels. “Welk soort?”, vraag ik. Nieuwsgierig. “De Da Costa.” Okay. “Waar vandaan?”, vervolg ik. “En kun je er ook taarten van bakken?” Hij: “Ja hoor! Uit de Betuwe. In de Achterhoek is er heel veel vraag naar onze appels.”

Is dat zo, vraag ik mij af. Is dit nieuwswaardig? Kan ik deze joviale man niet portretteren – schaamteloos nog meer vragen op hem afvuren. Want daar heb ik nu al zin in. Alleen tijd daarvoor heb ik niet, want morgen begint mijn vakantie.

Vrijdagmorgen komt hij terug naar mijn wijk, om zijn welverdiende euro’s te cashen. “Betaal dan maar hoor, kom ik wel effe langs”, zegt hij vol vertrouwen. “En als je er niet bent”, vult hij in, “dan leg ’t geld maar onder de pot. Hierzo.” Ik geniet van deze allesbehalve kwade Disney-figuur, die voor mijn ogen onhandig een zware plantenpot omhoog probeert te tillen.
Het enige dat hij tovert is een grote lach op mijn gezicht.

Dus vrijdagochtend ga ik helemaal nergens heen. Ik denk dat ik deze meneer zelfs uitnodig voor een bakje koffie. Op z’n Achterhoeks, mét gebak: verse appeltaart.

Woodstocker

Ik sluit mijn ogen en dan pas dringt het echt tot me door. Ik wilde hier zo graag zijn en nu ben ik er. Ik ben er écht.
Natte ogen. 

Zes uur eerder reed ik vanuit het plaatsje Woodstock richting Bethel om de plek te zien waar het legendarische festival Woodstock Music & Art Fair plaatsvond in 1969.

Net voordat ik er volgens Maps bijna ben zie ik vanuit mijn huurauto langs de weg een Amerikaanse vlag en een bord boven het struikgewas uitsteken. Op de rem en in z’n achteruit: wat is het, is dit het al?, vraagt mijn innerlijke aagje zich af en nadat ik de auto heb geparkeerd snel ik er naartoe.

Het is een monument met daarachter veel groen wat in eerste instantie aandoet als een ‘gewoon’ weiland, maar in de verte schittert een groot peace-teken in het gras. Daarachter zie ik het bijbehorende museum. Dit is het.
Wauw.

Toch verplaatst mijn aandacht zich al gauw naar de twee heren die heel relaxt op één van de omringende bankjes zitten; draagbare radio erbij. Eén van hen is artiest Michael Randels die sinds 2002 jaarlijks het monument renoveert, de ander is Duke: een grijs bebaarde vent met een groot lijf vol tatoeages. Ook een Woodstock tattoo ontbreekt niet. Is-ie erbij geweest destijds? He sure is! Hij ziet hoe mijn ogen beginnen te twinkelen en vraagt zijn maat in knauwend Amerikaans of hij even de foto uit de auto wil halen. ‘Ey Mikey, get the picture from the car, will you?’ 

Het is een groot karton met daarop een luchtfoto van de mensenmassa tijdens het Woodstock festival: ik ken de plaat maar al te goed. ‘Daar stonden de artiesten op het podium en daar zat de backstage’ vertelt hij, terwijl-ie voor zich uitwijst. Duke brengt het nu zo lege veld weer tot leven.

Wat ik niet had verwacht, maar wel had gehoopt komt uit. Je mag er gewoon op! Helemaal alleen loop ik een grote ronde over de lege weide terwijl handen en voeten beginnen te jeuken om een radslag te maken. Dat heb ik nou altijd wanneer ik een grasmat zie. En dit is voor mij ook nog eens een heel bijzondere. Duke legt deze wellicht vreemde traditie die ik deel met mijn zusje vast, without a judgement. 

Het schept een band en ik hoor zijn levensverhaal aan. In ’69 kwam-ie helemaal vanuit de staat Texas naar New York om drie dagen te feesten. Dat werd een enkeltje omdat Duke, die destijds geen cent te makken had, bleef hangen om wat bij te beunen. Al gauw werd hij verliefd, zowel op een vrouw als op het dorp.
Duke keerde nooit meer terug naar Texas.
Al jaren werkt hij als Site Interpreter voor het museum Bethel Woods, dat ook allerlei festivals organiseert – zo halen ze ook ons Nederlandse Misteryland naar die plek.

Hoewel ik nog uren kan kletsen met deze oude Grote Vriendelijke Hippiereus, moét ik afscheid nemen – ik wil het museum nog in. Duke geeft me zijn visitekaartje en een big American hug.
Maar nog geen uur later tref ik diezelfde robuuste geleefde kop weer. Ditmaal op een van de beeldschermen in het museum.
Opnieuw hoor ik zijn persoonlijke verhaal aan, met dat heerlijke Texaanse accent. Duke is hier the man, ik had het niet beter kunnen treffen. Dat mail ik hem dan ook later, waarop mijn nieuwe penvriend antwoordt dat ik een Woodstocker for real ben.

Waar komt dat eigenlijk vandaan?
Goeie vraag, al zeg ik het zelf. Woodstock en ik, we lijken wel een dipool: de plek trok mij als een magneet naar zich toe. Al was ik er toen niet eens bij. Sterker nog, ik werd pas twintig jaar later geboren.. aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. 

Het is een verlangen I guess. Het publiek stond niet via telefoonschermpjes naar een Janis en Jimi te kijken en te luisteren, die met stem en gitaar elke noot raakten, (en hoe!).. maar hand-in-hand, arm-om-schouder, of met twee vingers in de lucht: Peace!
Het zijn de (latere) sixties; de muziek uit die tijd, de kleding, de volkswagenbus T1 en die idealistische gedachte Peace, Love and Happines. Vanwege bloederige tijden werd dat namelijk de slogan van het festival – iedereen was lief voor elkaar.

People loved it. Maar er waren ook veel haters in die tijd die er iets over meekregen. Die vonden het hele tafereel maar verschrikkelijk: een half miljoen aan stinkend met modder doordrenkt hippie-publiek dat op het weiland van melkveehouder Max Yasgur, al dan niet nakend, massaal LSD gebruikt en elkaar betast.
Klopt helemaal.
En dan nog zit ik in kamp lovers. Júist ook omdat die gekke hippies er een feestje van maakten toen het begon te stortregenen: lekker met de blote kont door de modder sjezen: why not?
Het doet me een beetje denken aan de Zwarte Cross – een festival waar ik niet voor niets ook al sinds m’n dertiende jaarlijks naar terugkeer. 

Bij de ingang van het museum zit een oude man – a volunteer – waarvan je weet: die was er net als Duke destijds ook bij. ‘Ohh, my ticket’, zeg ik terwijl ik me afvraag waar ik ’t ding heb gelaten. Als ik begin te grabbelen in mijn rugzak staat de deur al voor me open: ‘Come in dear, at Woodstock we pay no attention to tickets.’
Ik vind het fantastisch.
Organisatorisch was Woodstock namelijk nattevingerwerk. Zo moest het hekwerk deels nog geplaatst worden toen er hordes mensen het terrein oprenden – zonder entree te betalen. 

Chaos!
Toch is er niemand doodgedrukt, uitgedroogd of verhongerd. Misschien dat er daarom in het museum niet veel aandacht wordt besteed aan de twee mensen die dat festivalweekend wél zijn overleden. Eén vanwege een overdosis en de ander omdat-ie in z’n slaap werd overreden door een tractor. Ai, erg pijnlijk, letterlijk en figuurlijk.. dat zoiets dan net moet gebeuren terwijl er zoveel andere dingen hadden kunnen gebeuren.
Zo was er dus een zwaar tekort aan eten en drinken. Niet alleen voor de ruim 400 duizend man op het festivalterrein zelf, óók voor de duizenden daarbuiten die vastzaten in één van de ellenlange files richting dat kleine dorpje Bethel.
Eén dorpsbewoonster kocht bij een boer zijn complete gewas op zodat ze voorbijkomende festivalgangers van voedsel kon voorzien.
Het is één van de redenen waardoor Woodstock de boeken inging als veel meer dan een muziekfestival alleen.

Als elk woord, object en beeld tot me zijn doorgedrongen in het flowerpower museum, wil ik heel graag nog één keer terug naar Yasgur’s famous farm.

Volgens de baliedame is dat niet mogelijk. ‘The gate is closed ma’am’.
Toch loop ik die kant op – geloof er niks van. Onderweg tref ik een mega grote John Deere machine die in alle perfectie het gras maait. ’t Is een mooi gezicht. Nog mooier: het hek staat wagenwijd open. Ik prijs mijn eigenwijsheid, als ik ditmaal van bovenaf over het weiland kijk. De zon schijnt nog volop en er is nog steeds helemaal niemand – zelfs Duke is inmiddels vertrokken. 

Ik besluit ergens in het grasveld te gaan liggen, dat een totale oppervlakte heeft van 240 hectare. Behalve het gefluit van vogeltjes, hoor ik helemaal niets. Het contrast met het weekend van 15, 16, 17 én 18 augustus (het liep een beetje uit) 1969 kan niet groter. Zelfde plek, compleet andere setting, compleet andere tijd. 

Als het besef tot me doordringt dat ik er eindelijk écht ben, pink ik een traantje weg van geluk.
Dit is dus hoe thuiskomen voelt.

In tijden voelde ik me niet zó op mijn gemak en dat was, naast het maken van een radslag, waar ik zo op hoopte: rust vinden aldaar. Ik raak ervan in een soort roes. En dat zónder drugs, weer een verschil met ’toen’.
Wel oppassen dat ik niet in slaap val, want straks rijdt John Deere pardoes over mij heen – dat zou dan wel een gelijkenis zijn met ’toen’, maar nèt de verkeerde.
En terwijl mijn gedachten afdwalen naar de geel-groene grasmaaier besef ik me ineens waarom ik hier mijn eigen feestje vier.

Nergens ter wereld is het gras groener dan hier.

Dierendag

Het idee was; lekker wandelen in het park, ’ter ontspanning’.. maar ik was heel even vergeten dat het geen juli meer is. ’t Is oktober, 4 oktober om precies te zijn.
Pikkedonker.

En op het moment dat ik een smerige Quentin Tarantino scéne in mijn hoofd afspeel waarin ik zelf het slachtoffer ben zie ik daadwerkelijk iets of iemand het smalle grindpad blokkeren.

Slik.
Ook even vergeten: dit park wordt beheerd door een stel stoere Schotse hooglanders.. (als ik het woord hooglanders toch eens zou kunnen vervangen door muzikanten.. okay.. ik dwaal af.. hetgeen in het park ook gebeurde trouwens).
De woorden van moeders tijdens een eerdere ontmoeting met ’t beest: ‘Kel, niet zo dichtbij! Straks valt-ie je aan!’, schieten door mijn hoofd. Wat een onzin. Bij daglicht.

Nu piep ik wel anders. Mamaaa, help!

Dus vervolg ik mijn spooktocht FFW terwijl mijn gedachte schakelt van bloederige afslachting naar (slecht) stripverhaal, waarin een galopperende Mister Highlander een verdwaald meisje achterna zit die een sprintje trekt richting de hoogste boom.

Terug naar de realiteit.
De grazende buffalo geeft geen kick.

Misschien viert-ie vandaag wel Mensendag en ben ik de dans ontsprongen – lucky me!

Liefde is een vreemde ziekte

Pelly heetten we samen. Want, zo zei Perry: ‘wij zijn de perfecte samensmelting’. En zo zei (kucht loog) hij wel meer; zowel in geschrift, telefonisch als IRL, om maar effe een hippe afkorting te noemen. Ja, hip kun je de zeer emotionele achtbaan waar ik in was gestapt wel noemen: ‘daten’ anno 2017 is een keihard, slinks en snel spelletje.

In een mum van tijd raakte ik helemaal hoteldebotel van een pracht-exemplaar. Wauw. Ze bestaan nog, dacht ik, al zwevend op mijn roze wolk. Was ik blind? Deels. Maar ik slaag er gewoonweg niet in zijn negatieve kanten op te sommen – daar gaat het dan ook al direct mis. Verder dan ‘kortwiekt borsthaar’ kom ik namelijk niet. Tja, minpuntje, zo’n aalgladde bast. Maar goed, dat groeit ook zo weer aan, godsamme’n an!

Natuurlijk kan ik achteraf wèl stellen dat hij helemaal niet die oprechte kearl was, wie ik dacht dat hij was. ‘Oh mama, hij is zó lekker zichzelf’, kwijlde ik richting moeders via de telefoon, tijdens één van mijn ik-schreeuw-het-van-de-daken-endorfine-explosies.
Maar was hij dat ook echt? Dat betwijfel ik nu, aangezien mijn prins op het witte paard onze net ingezette rit in de achtbaan prompt staakte. Zo net na het hoogtepunt, zoals ’t heurt.

Deze man kreeg het voor elkaar mij tijdens onze spectaculaire ontmoeting het zwijgen op te leggen, nadat-ie op me af kwam lopen en me indringend aankeek met die lichtblauwe ogen van ‘m – inclusief donker randje en inktzwarte wimpers – en zei: ‘ik moet gaan, al kan ik wel het hele weekend blijven. Wat zeg ik? Voor altijd.’
Ja, lachen achteraf. Deze waarschijnlijk ervaren ‘dater’ weet wel hoe hij de vrouwtjes wild krijgt.
Toen mijn match made in heaven vertrok stond ik dan ook nog een tijdje verbouwereerd in de hal, aan de grond genageld: WTF just happened?
Het klopte allemaal, alsof we elkaar al jaren kenden. En ja, dat vond hij ook. Wat dat betreft begint daten steeds meer op Marktplaats te lijken: klinkt het allemaal te mooi om waar te zijn? Dan is dat het ook!

Het contrast kon dan ook niet groter, toen we weer even afhankelijk waren van de telecommunicatie en het stil bleef aan de overkant. Denk aan de wijze woorden van karakter Frenchy uit de film Grease, zei het duiveltje in me. Minstens twintig keer werd ik als kind al gewaarschuwd: men are rats, listen to me, they’re fleas on rats, worse than that, they’re amoebas on fleas on rats. I mean, they’re too low for even the dogs to bite.

Frenchy

Nee, zo zijn ze niet (allemaal)!, riep het engeltje in me. En moeders.
Toch besluit ik na vier dagen, wat kort lijkt maar ellenlang duurt als je in onwetenheid leeft, te bellen om te vragen wat ik nog kan verwachten. Heel volwassen, al zeg ik het zelf. Maar natuurlijk; geen gehoor en ik vraag via de app of hij de klootzak aan het uithangen is; ‘zie ik ze vliegen, of was dit het alweer’.

Dat laatste dus. Een duidelijk en eerlijk antwoord, wat zeker een applausje waard is. Alleen die blokkade zag ik niet aankomen: de man zit nota bene bij Defensie! ONGESCHIKT als je het mij vraagt.
Lucky for me had ik in ieder geval al afscheid genomen.

Pelly is niet meer. Perry wel, al riep ik wel STERF naar het telefoonscherm, vanwege ’t laatste nare teken van leven; hard, maar het lucht wel effe op. Net als een fikse scheldpartij, nadat je je kleine teentje per ongeluk tegen de tafelpoot hebt geramd.
Je snapt me.
Vooralsnog ga ik er vanuit dat hij in volle glorie leeft en wekelijks hartjes breekt van andere tere zieltjes. Kan ik, Kelly (afgevinkt) ook verder. En omdat Kelschrijft en Perry himself opperde dat ik wel een blog aan hem mocht wijden, bij deze!
Beetje laat wel, maar prioriteiten: de hardere, gedetailleerde en privé versie van dit verhaal kreeg voorrang.

Gelukkig gaan de zware klappen in het leven altijd gepaard met mooie dingen. Niet alleen Pelly verdween vliegensvlug, ook twee kilo aan vet.

Ook begrijp ik nu, eindelijk, de tekst van Doe Maar – Smoorverliefd.

Heks

Groep 8. Ik had het geschopt tot de opperklas van de school, compleet met de Cito-toets, het kamp en dé musical, foei, wat waren we al groot. En dat vond de meester ook, zijn geschiedenislessen waren niet bestemd voor tere zieltjes.

Ik, net 10 jaar oud geworden, was een vroege leerling die de boze buitenwereld alleen uit de Disney Classics kende.

De heks uit Sneeuwwitje
De heks uit Sneeuwwitje

Thema: heksen. Mij wel bekend, dat waren gemene en lelijke vrouwen. Ze droegen een zwart kapje over hun sluike haar, waar een haakneus met pukkel onder vandaan kwam. Daarbij roerden ze door een grote zwarte toverketel en voor de deur stond een bezem. Met een hele nare schelle stem wilden zij iets van iemand, zoals de akelige heks uit Sneeuwwitje.

Maar dat stereotype-beeld van mij sloeg om als een blad aan een boom toen de meester op een pak ‘m beet, doodleuke donderdagmiddag, vertelde dat heksen juist vaak slank waren, met lichte ogen en licht haar. Zij werden in de Middeleeuwen vervolgd en eindigden vaak op de brandstapel of in het water.
Slik.

Om te kunnen vliegen op die bezem moesten heksen licht van gewicht zijn. De verdachte werd met handen en voeten aan elkaar gebonden en in het water gegooid. Bleef ze drijven? Dan was ze te licht en dus een heks. Zonk ze? Dan was ze onschuldig, maar inmiddels verdronken. En zo waren er nog vele proeven, zoals die met de koolstenen of met de bekende waag, maar ik geloof dat mijn gedachten elders waren vanaf de paragraaf brandstapel.

Rekenen was nooit mijn sterkste vak, maar dat 1+1=2 is, wist ik wel. Je blies me zo omver in die tijd. Met de angst in mijn groene ogen wreef ik nog eens door mijn donkerblonde haar.. ja, ik was een echte. Een heks. Ik keek om me heen en telde de meiden die nog veel meer op een heks leken om zo mijn kansen te berekenen.

Terwijl de meester de ene gruwel na de ander het lokaal insmeet, bedacht ik plannetjes. Nooit meer naar ballet en alleen nog maar taartjes eten. Ik zou mijn haar donker gaan verven en een groot gewaad aantrekken. Nee, mij kregen ze niet te pakken.

Opgelucht was ik wel toen alle hekserij-verhalen zo’n beetje verteld waren. Tot het volgende thema zich aandiende: de Tweede Wereldoorlog: de jodenvervolging, slechts tientallen jaren geleden.
Nee, tot die club behoorde ik niet, maar dat nam niet weg, dat ik weer als een bang hertje achterin de klas zat.
Denk maar aan iets leuks, nam ik mezelf voor. Bijvoorbeeld aan Disney Classics,  die kennen tenminste een goed einde.
Die kennen überhaupt een einde.